Categories
Geen categorie

‘Voorstellen Teeven en Van Rijn gemiste kans’

Interview met de advocaten Weegberg en Prinsen

Binnenkort buigt de Kamer zich over het uitvoeringsplan ‘Verbeter situatie kinderen in een “vechtscheiding”. Twee advocaten die zich al jarenlang met het herstellen van omgangsregelingen beziggehouden – mr. Jan van Weegberg en mr.ir. Peter Prinsen – vinden het plan een gemiste kans. Van Weegberg: ‘Deze plannen gaan niet helpen. De situatie blijft: als een van de ouders zich niet aan de afspraken houdt, gebeurt er niets.’

Bijna tegelijkertijd verschenen er twee overheidspublicaties over het onderwerp vechtscheidingen. Eerst het rapport van de Kinderombudsman Marc Dullaert op 31 maart 2014, gevolgd door het uitvoeringsplan ‘Verbeter situatie kinderen in een “vechtscheiding”’ van de staatsecretarissen Fred Teeven (Veiligheid en Justitie) en Martin van Rijn (Volksgezondheid, Welzijn en Sport). In grote lijnen komen de conclusies op hetzelfde neer: vechtscheidingen zijn de schuld van de ouders en hulpverlening is nodig om hen te leren zich beter te gedragen. De samenstellers maken er melding van met veel professionals, ouders en bestuurders te hebben gepraat. Jan van Weegberg van Wigman, Sardjoe en Van Weegberg Advocaten is ruim vijftien jaar bijna exclusief betrokken bij omgangszaken. Voor het rapport van de Kinderombudsman is niet met hem gesproken. ‘Ik had dan de ambtenaren, onderzoekers en de Kinderombudsman gevraagd om eens een paar keer mee te gaan naar de rechtbank.’ Peter Prinsen houdt zich al decennia bezig met het familierecht. Jarenlang werkte hij als advocaat en nu buigt hij zich meer over de rechtsfilosofische kant van het recht.

Daadkrachtige rechter

Erg blij worden Van Weegberg en Prinsen niet van de plannen van de staatssecretarissen. Van Weegberg: ‘Het is meer van hetzelfde. Nog meer hulpverlening in de vorm van voorlichting, mediation, een kindercurator en therapieën.’ De lastigste gevallen binnen de scheidingsproblematiek – ouders die het omgangsrecht van een ander frustreren – worden hiermee niet mee opgelost, meent Van Weegberg. ‘In feite is de oplossing niet zo moeilijk. Ondertussen is iedereen het erover eens dat het in het belang van kinderen is dat zij contact hebben met beide ouders. Zet er dan een sanctie op als een van de ouders de omgangsregeling saboteert. Dat gebeurt niet.’ Wel worden er allerlei therapieën en mediation aangereikt voor de gebrouilleerde ex-en. Van Weegberg: ‘Mijn ervaring is dat hulpverlening er meestal in resulteert – of ingezet wordt – om herstel van de omgangsregeling uit te stellen, te traineren. Hulpverlening is zelden in het belang van het kind en de ouder die zijn of haar kinderen niet ziet.’ Ook verplichte mediation kan op weinig bijval rekenen van Van Weegberg. ‘Mediation is afkomstig uit het arbeidsrecht. Lossen een werknemer en werkgever hun conflict niet op, dan beslist de rechter. Die stok achter de deur ontbreekt nog steeds in het familierecht. Frustreert de verzorgende ouder de mediation, dan gebeurt er niets.’ Alleen forensische mediation zou kunnen helpen volgens Van Weegberg. Hierbij wordt een verslag bijgehouden van de mediation en er wordt gerapporteerd aan de rechter. ‘Wel is dan een daadkrachtige rechter nodig, die bij het voortdurend frustreren van de omgang door de verzorgende ouder de hoofdverblijfplaats aan de andere ouder toewijst.’

Ordemaatregelen

Ook Prinsen ziet weinig heil in de voorstellen van Teeven en Van Rijn. ‘de sector is volledig verslaafd aan het geven van hulp. Ook al werkt het niet.’ Hij vindt dat de overheid meer ‘outside the box’ had moeten denken. ‘Bijvoorbeeld door eens naar zichzelf te kijken en zich serieus de vraag te stellen: wat doen wij fout, op welke manier draagt de rechtspraak bij aan het ontstaan van vechtscheidingen? Met als treurig resultaat dat duizenden kinderen een van hun ouders niet zien.’ Bij het vinden van het antwoord kan Prinsen zeker helpen. ‘Wat gebeurt er als het familierecht zijn intrede doet in het leven van ouders? Direct hangt er een zwaard van Damocles boven hun hoofd. Zij kunnen namelijk hun kind verliezen. De ouders zijn vooral bezig de rechter en de hulpverlening ervan te overtuigen dat zij veel belangrijker zijn voor hun kind dan de andere ouder. En dan begint het gevecht, omdat iedere ouder doodsbang is het kind kwijt te raken.’ De grootste fout die in de rechtszaal wordt gemaakt, is de manier waarop het belang van het kind centraal staat. Het leidt ertoe dat ter discussie staat of iemand wel of niet een goede ouder is en of er wel of niet omgang moet plaatsvinden Prinsen: ‘Een debat over het belang van het kind leidt haast onvermijdelijk tot een twist het belang van het kind. Het echte belang van het kind – vrede tussen de ouders – gaat dan jammerlijk verloren.’ Prinsen vindt dat afspraken over de zorgregeling geen verkapte kinderbeschermingsmaatregel mag zijn. Hij vindt dat het een ordemaatregel behoort te zijn. Prinsen: ‘Omgang is er per definitie. De tijdsbesteding van eenieder wordt naast elkaar gelegd. En zo wordt de gezamenlijke verzorging van de kinderen bepaald. Er wordt bij de rechter niet bediscussieerd of de ouders goede ouders zijn en of zij hun kind wel of niet mogen zien. Hiermee haal je de angel uit het gevecht. Er worden alleen waardevrije thema’s besproken, zeg maar agendakwesties. Probeert een van de ouders zich nadrukkelijk te profileren als sterk met het kind verbonden dan moet dat onmiddellijk door de rechter worden afgekapt als zijnde vanzelfsprekend en niet aan de orde. Daarmee voorkom je dat de andere ouder dat probeert te overtreffen en waarmee een polarisatiespiraal zou worden geïnitieerd.’

Handhaven

Zowel Prinsen als Van Weegberg vindt het hoog tijd dat er nu anders geacteerd gaat worden door overheid en hulpverlening. Het uitvoeringsplan van de staatssecretarissen biedt in dat opzicht weinig hoop. Prinsen: ‘Ik zou graag een wetenschappelijk rechtspsychologisch onderzoek zien met als onderwerp: hoe draagt de huidige wetgeving bij aan het verschijnsel vechtscheidingen? Alleen gaat daar geen geld naartoe.’ Op papier zijn de rechten van ouders al redelijk goed vastgelegd. De situatie zou al snel aanzienlijk kunnen verbeteren als de wet wordt gehandhaafd. Eist Teeven dat direct wordt ingegrepen bij het niet nakomen van een omgangsregeling, dan zou het Van Rijn heel veel geld aan hulpverlening besparen. Van Weegberg: ‘Er zijn altijd ouders die (even) niet redelijk zijn. Nu blijft het nog steeds zo: als een van de ouders het omgangsrecht niet nakomt, gebeurt er niets. Het kind is niet geholpen en de problemen worden niet opgelost. Levenslange trauma’s zijn geboren.’