Trouw-5-10-2002 : door Em. Prof. Peter Hoefnagels Verscheurde kinderen, verbitterde moeders, verloren vaders

Kinderen van veertig zeggen op mijn spreekuur: ‘Mijn vader wilde me niet meer zien.’ Als er duidelijke bewijzen komen dat vader zijn best deed, soms gevochten heeft om zijn kinderen te zien, wuiven ze die aanvankelijk weg; het is moeilijk te erkennen dat ze zo lang in een leugenachtige omgeving hebben geleefd.” Peter Hoefnagels, emeritus-hoogleraar familierecht, over de frustratie van de wettelijke omgangsplicht tussen gescheiden vaders en hun kinderen.

De wet is duidelijk: omgang na scheiding is verplicht. Na een scheiding hebben kinderen en ouders recht op voortzetting van hun relatie. Dat geldt voor alle ouders, voor gehuwden én ongehuwden, voor hetero- én voor homoparen. ‘Eerbiediging van het familieleven’ betekent continuering van de ouder-kind-relaties en is een mensenrecht, in 1950 neergelegd in het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Nederland heeft dit recht, zij het pas in 1990, in de wet overgenomen.
De Verdragsbepaling uit 1950 over de ‘eerbiediging van het familieleven’ getuigt van wijsheid en psychologisch inzicht. De gevolgen van de frustratie van de omgang tussen ouder en kind – oudervervreemding – en het daarop volgende ouderverstotingssyndroom zijn nauwkeurig beschreven door de Amerikaanse hoogleraar kinderpsychiatrie Richard Gardner (The parental alienation syndrome, Columbia, 1985). Het is psychisch zeer schadelijk voor kinderen als een nog levende ouder door scheiding uit hun leven verdwijnt.

Scheidingsemoties
De ouder bij wie het kind na de scheiding verblijft (de verzorgende ouder), en die de omgang met de andere ouder frustreert, handelt doorgaans uit onverwerkte scheidingsemoties. De partners hebben ondanks de juridisch uitgesproken en feitelijke scheiding relationeel geen afscheid van elkaar genomen: het non-adieu. Daardoor vinden zij het vaak onmogelijk om met elkaar te communiceren en blijven ze vechten. De verzorgende ouder die niet wil dat het kind omgaat met de andere ouder geeft het kind daarvoor dwingende verklaringen die op zijn minst eenzijdig zijn en meestal een negatief beeld van die andere ouder vestigen. In alle gevallen van omgangsfrustratie die ik onderzocht, was deze ingegeven door ex-partner-emoties en niet door ouderlijke zorg. De blijvende polarisatie tussen de ouders vermindert bovendien de kwaliteit van de ouderlijke zorg.
In ongeveer 90 procent van de gevallen is het de moeder, in 10 procent de vader die de omgang frustreert. Het indoctrineren van het kind begint met leugentjes en wordt meestal voltooid met barre verhalen over de gehate vader, nogal eens eindigend met het verzinsel dat papa niet meer om zijn kinderen geeft. Ieder jaar worden er omstreeks 1700 gerechtelijke procedures gevoerd over het omgangsrecht van ongeveer 3400 kinderen. Daar komen nog bij de kinderen uit ontbonden niet-huwelijkse samenlevingen.
De procedures tussen de scheidende ouders zijn vaak zo polariserend dat een aantal rechters, op advies van de raad voor de kinderbescherming, ondanks de wettelijke verplichting, kiest voor ‘geen omgang’. Daarmee worden de ex-partner-vijandigheid en de omgangsfrustratie in feite beloond, en beloning stimuleert de moeders tot nieuwe belemmeringen voor de omgang van hun ex-man met zijn kinderen. Hoge kosten en kwade kansen ontmoedigen vaders om hiertegen een procedure te beginnen. Moeders wil wordt wet. Naar schatting ziet in Nederland zo’n 40 procent van de kinderen van gescheiden ouders hun vader niet meer.
Moeders scheidingstrauma dat tot omgangsfrustratie leidt, wordt in de rapporten van de raad voor de kinderbescherming vaak omschreven als haar ‘beleving’. In die beleving verdampt het mensenrecht van vader en kind om elkaar te zien. Veel rechters beslissen overeenkomstig het advies van de raad, zodat er eigenlijk helemaal geen rapport nodig is en ook geen rechter (als deze de norm toch niet stelt). Op een gevoelig en omvangrijk terrein van menselijk leven komt macht boven recht te staan. Het mensenrecht van de ouder-kind-relatie verdwijnt achter scheidingsgetwist en belevingsgeleuter van de veelal ondeskundige rapportenfabrieken die de raden voor de kinderbescherming in de laatste halve eeuw geworden zijn. Door de beslissing dat er geen omgang komt, of door een beslissing zo lang aan te houden, dat vader en kind van elkaar vervreemden en moeder haar verstotingswerk kan voltooien, zijn de rechter en de kinderbescherming weliswaar met de zaak klaar, maar de kinderen en hun ouders nog lang niet.

Loyaliteitstrauma
Ook als de kinderen de leugens over vader niet of maar half geloven, houden zij na een tijdje op met protesteren of doorvragen, omdat ze de negatieve emoties van hun moeder, met wie ze dagelijks verkeren, wel voelen. Het onderwerp ‘papa’ maakt het leven thuis er niet leuker op. Een klein aantal eigenzinnige kinderen vecht zich los van de omgang-frustrerende ouder. Maar vele tienduizenden kinderen blijven leven binnen de cirkel van onverwerkte scheidingsemoties. Vader is uit beeld, maar is via de fout gelopen scheiding hevig aanwezig in zijn afwezigheid.
Zulke kinderen gaan tussen hun dertigste en vijfenveertigste levensjaar vaak in therapie, lijden aan verlies van identiteit, aan grote onzekerheid en onevenwichtigheid, en hebben moeite met het inschatten van de sociale werkelijkheid. Ouderverstoting is een ernstige vorm van psychische kindermishandeling die zich uitstrekt over vele jaren. Gezien de lange duur van dit loyaliteitstrauma, schat men het aantal mensen tussen het eerste en vijfenveertigste levensjaar dat aan oudervervreemding lijdt op omstreeks 150 000. Er gaan in de Tweede Kamer stemmen op om de weigering tot omgang strafbaar te stellen. Maar het is al strafbaar volgens artikel 300 Wetboek van Strafrecht, vierde lid: ‘Met mishandeling wordt gelijkgesteld opzettelijke benadeling van de gezondheid.’
Door de ouderverstoting worden alle betrokkenen langdurig geschaad. De kinderen zijn verscheurd, de moeders verbitterd en de vaders verloren. Kinderen van omstreeks veertig jaar zeggen op mijn spreekuur ook: ‘Mijn vader wilde me niet meer zien.’ Als er duidelijke bewijzen komen dat vader zijn best deed, soms gevochten heeft om zijn kinderen te zien, wuiven ze die aanvankelijk weg; het is moeilijk te erkennen dat men zo lang in een leugenachtige omgeving heeft geleefd. Veel van hun vader vervreemde kinderen zoeken in hun beroep affectie en identiteit bij het publiek. Conny Palmen schrijft daarover in haar laatste roman: ‘Als de liefde van een kind voor zijn ouders ontkend wordt, raakt het geanonimiseerd.
Je keert het drama van je jeugd om: in plaats van anoniem te zijn, word je openbaar en je maakt daarmee het publiek anoniem. De schellen vallen je van de ogen als je (bij schrijvers en acteurs) gaat turven om hoeveel vaderloze kinderen het gaat, om hoeveel bastaarden of kinderen uit gebroken gezinnen met een overbezorgde, nadrukkelijk aanwezige moeder en een onbereikbare vader.’ Hoe komt het dat de wettelijke verplichting tot omgang van de kinderen met beide ouders zo slecht gehandhaafd wordt? Allereerst omdat men hoopt dat na de (onwettige) rechterlijke uitspraak ‘geen omgang’ de ruzies afgelopen zijn. Vervolgens omdat men nog volgens verouderd recht denkt. Vroeger betekende echtscheiding immers dat één ouder de voogdij over de kinderen kreeg, en de andere ouder niets. Evenals toen neemt men nu zijn toevlucht tot ‘een onderzoek door de raad’. Dat betekent uitstel van de omgang tussen het kind en de ouder bij wie het niet woont. Ingeval van hoger beroep en gezien het lage tempo waarin de raden werken kan dat uitstel wel één tot vier jaar of nog langer duren.

Kernvragen
De raad gaat onderzoeken ‘wie de beste ouder is’. Erger nog: of er bij vader geen steekje los is te vinden, of er niet iets ten nadele van hem en van een omgang tussen hem en zijn kinderen gezegd kan worden. Dit is in strijd met de huidige wet die juist impliceert dat kinderen de ouders aanvaarden die ze hebben: een beetje zus, een beetje zo, de een met meer affectie, de ander met meer van wat anders. Het is na scheiding niet anders dan tijdens het huwelijk: we dienen kinderen en ouders te accepteren zoals ze zijn; op deze basis is samenwerking tussen de ouders vanzelfsprekend en is omgang een recht van kind en ouder. Een ‘kwaliteit van ouders’-onderzoek is niet alleen in strijd met artikel 8 EVRM, waarin de privacy geregeld is, maar ook met de oerrelatie tussen kind en ouder.
Men vergeet meestal de kernvragen te stellen: Wat vertelde de verzorgende ouder het kind? Hoe legt moeder het kind uit dat het niet meer naar vader gaat? Wat vertelt zij over vader? Waarom wordt het kind zelf niets gevraagd? Het Europese Hof heeft onlangs in een omgangskwestie gesteld dat ook een vijfjarig kind gehoord had moeten worden. Waarom wordt het kind zo zelden door een eigen curator ten processe vertegenwoordigd?
Omgang is primair een recht van het kind ten opzichte van beide ouders. Een wettelijke omgangsplicht van de (niet-verzorgende) ouder is een logisch vervolg. Er is een aantal moeders dat op vaders omgang met het kind zit te wachten. Handhaving van het omgangsrecht zal nu eindelijk moeten plaatsvinden. Waarom is de raad voor de kinderbescherming (een overheidsorgaan) hier nog steeds niet aan toe?

Er zijn nog steeds rechters die menen dat de werkers bij de kinderbescherming deskundig zijn, maar het overgrote deel van hen kent noch het recht noch de psychologie van dit terrein, noch de minimale normen die aan een rapport gesteld mogen worden. Op grond van vele expertises heb ik geconstateerd dat de rapporten van de raden en andere kinderbeschermingsinstanties niet op feiten berusten. De diagnose gaat vaak uit van verzonnen ‘feitelijkheden’ of ‘vermoede belevingen’ of er is helemaal geen diagnose. Conclusies gaan vaak vooraf aan de beschrijving van de werkelijkheid, werken dus als vooroordelen. Beweringen en belevingen van de strijdende partijen worden klakkeloos als feiten weergegeven. Vaak waren er vooraf contacten met één van de partijen. Meermalen constateerde ik partijdigheid; wie protesteerde tegen een voor hem negatief advies werd in het rapport verweten dat ‘hij niet wil meewerken’. Een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming repliceerde op een vraag van de rechtbank in Amsterdam: ‘In deze zaken moeten we wel partijdig zijn.’

Paraplugesprek
De rapporteurs kenden zelden of nooit de psychologie van het scheidingsproces, zelfs niet een kardinaal element als het adieu. Als er een apart rapport van een psycholoog was, dat overeenstemde met dat van de raad, werd niet vermeld dat de overeenstemming na intensief overleg tot stand was gekomen. Een aantal werkers in de kinderbescherming en zelfs een aantal advocaten hebben het afgeleerd de wet en rechterlijke vonnissen inzake omgang en verblijfplaats met behulp van de sterke arm te handhaven. De politie scheept de ouder aan wie het kind niet wordt meegegeven en die met een rechterlijke beschikking tot omgang komt, vaak af ‘omdat het privaatrecht is’. Dat is natuurlijk onzin, want ook in privaatrechtelijke zaken moet de wet gehandhaafd worden, desnoods door de sterke arm.
Ik heb op basis van de psychologie van het scheidingsproces een bemiddelingsmethode beschreven die in de praktijk duizendvoudig getoetst is, goed werkt en tot overeenkomsten leidt, bij een toenemend aantal goede advocaat-bemiddelaars bekend is, en gescheiden ouders ertoe brengt hun kinderen niet te laten lijden onder hun echtscheiding.
In vrijwel alle gevallen werkt het alsnog plaatsvinden van het adieu, het afscheid als partners, genezend. Het is een vast onderdeel van het bemiddelingsproces dat de weg plaveit naar redelijkheid, afspraken en overeenkomsten. Daarna voeren de ouders samen met hun kinderen een ‘paraplugesprek’, waarna het loyaliteitsconflict verdwijnt en het gezamenlijke ouderschap gestalte krijgt. Ook wanneer de rechter er, gezien de vijandschap van de ouders, geen gat meer in zag, is bemiddeling (mediation) een redmiddel gebleken. Het beste werkt mediation als ze wordt opgelegd vóórdat de vijandelijkheden ten processe hebben plaatsgevonden.
Maar ook tijdens de vijandige procedure worden met de zogenaamde ‘forensische mediation’, een vorm van verplichte bemiddeling, goede resultaten geboekt. De rechter benoemt een forensisch mediator die met de ouders en de kinderen aan het werk gaat. Er kan direct aandacht worden geschonken aan de partnerproblematiek, de oorzaak van de stagnerende communicatie. Aan de verplichting tot bemiddelen moest de praktijk even wennen, er bestond tot voor kort een ideologie van ‘vrijwilligheid’. Maar gaat men bij een blindedarmontsteking ‘vrijwillig’ of ‘verplicht’ met zijn kind naar de chirurg?
Vrijheid ontstaat ook door erkenning van noodzaak. Enkele gerechtshoven hebben de verplichte bemiddeling reeds uitgesproken. Rechtbanken volgen. Dat werkt veiliger, vlugger en voordeliger dan eindeloze kindermishandelende procedures.