Categories
Geen categorie

‘Ouderverstoting noem ik niet’, interview met familierechtadvocaat Jan van Weegberg

In de gepubliceerde uitspraken van het Nederlands familierecht valt het woord ‘ouderverstoting’ bijna nooit. Ook niet bij advocaten. Als het genoemd wordt, is het in de beoordeling van de rechter. Advocaat Jan van Weegberg vermijdt het woord ‘ouderverstoting’om te voorkomen dat herstel van omgang wordt vertraagd.

Dia1
‘Ouderverstoting’ (of Parental Alienation) komt 22 keer voor in gepubliceerde uitspraken.

Niet alle uitspraken van de familierechter zijn gepubliceerd. Waar dat wel het geval is, heeft PASsage voor de periode 2003-2013 bekeken hoe vaak het woord ‘ouderverstoting’ wordt genoemd. Heel zelden is de conclusie: in totaal maar 22 keer. Opvallend is dat het in 2012 het meest ter sprake kwam (zeven keer), terwijl het in 2013 terugzakte tot nog slechts één keer.

Nog opvallender is dat het vooral de rechters waren die wezen op het probleem van ouderverstoting. Andere partijen, zoals Jeugdzorg, de Raad van Kinderbescherming en advocaten, brengen het (bijna) nooit naar voren.

Vertraging vermijden

Jan van Weegberg is advocaat bij Wigman Sardjoe & Van Weegberg Advocaten, een Haags advocatenkantoor gevestigd achter de rechtbank. Dit kantoor heeft zich gespecialiseerd in familierecht en vooral omgangszaken. De advocaten staan veel cliënten bij die bijvoorbeeld via de stichting Dwaze Vaders komen. Van Weegberg kent het verschijnsel ouderverstoting. ‘Ook in de rapporten van de Raad van Kinderbescherming wordt het wel genoemd.’ Toch noemt hij heel bewust ouderverstoting  nooit bij de rechtszaken en zeker niet bij verzoeken tot voorlopige voorzieningen of in een kort geding. Het is een praktische keuze aldus Van Weegberg. ‘Het wordt door de verzorgende ouder, meestal de moeder, aangegrepen om het herstel of uitbreiding van de omgang nog meer te vertragen. Of er kan een discussie ontstaan over een contra-indicatie voor omgang, die niet in het belang van de niet-verzorgende ouder  is. Ik wil graag zo snel mogelijk een fatsoenlijke omgangsregeling voor de vader oftewel de niet-verzorgende ouder.’

Doortastend optreden rechters nodig

Het verschijnsel van ouderverstoting herkent Van Weegberg wel. ‘Als de moeder op woensdag begint te zeggen “Het komende weekend moet je weer naar die klootzak toe” en dit op donderdag en vrijdag herhaalt, dan ben ik niet verbaasd als een kind op zaterdag zegt: “Ik wil niet met die klootzak mee.”’

Van Weegberg vindt het ook niet nodig om ouderverstoting te bewijzen. ‘Het feit dat een goedwillende ouder en een kind geen contact hebben, staat voor mij, net als voor vele anderen, gelijk aan kindermishandeling. Het is voldoende aangetoond dat zo’n situatie niet goed is voor een kind. Ik richt mij daarom op het onmiddellijke herstel van de omgang tussen kind en ouder. In een psychologische discussie of er wel of niet sprake is van ouderverstoting wil ik niet verzeild raken. Dat is mij te academisch.’

Liever ziet Van Weegberg dat rechters doortastend optreden als een ouder een kind niet mag zien. Dat is: wijziging van de gezagssituatie of het hoofdverblijf als de omgang niet wordt nagekomen. ‘Een ouder die deze sanctie boven het hoofd hangt, zal snel geneigd zijn weer mee te werken aan een omgangsregeling. Ik zie daar meer in dan in het aantonen van ouderverstoting.’